Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8897

Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708120/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 8 maart 2007 heeft de stichting Stichting Participatiefonds voor het Onderwijs (hierna: het Participatiefonds) het verzoek van de stichting Stichting tot het verstrekken van onderwijs op Gereformeerde grondslag uitgaande van de Gereformeerde Gemeente in Nederland te Bruinisse (hierna: de stichting) om vergoeding van de uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag uit een vast dienstverband van een personeelslid van de Ds. P. van Dijkeschool afgewezen.


Uitspraak

200708120/1. Datum uitspraak: 30 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de stichting Stichting tot het verstrekken van onderwijs op Gereformeerde grondslag uitgaande van de Gereformeerde Gemeente in Nederland te Bruinisse, gevestigd te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duiveland, appellante, en de stichting Stichting Participatiefonds voor het Onderwijs, verweerster. 1. Procesverloop Bij besluit van 8 maart 2007 heeft de stichting Stichting Participatiefonds voor het Onderwijs (hierna: het Participatiefonds) het verzoek van de stichting Stichting tot het verstrekken van onderwijs op Gereformeerde grondslag uitgaande van de Gereformeerde Gemeente in Nederland te Bruinisse (hierna: de stichting) om vergoeding van de uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag uit een vast dienstverband van een personeelslid van de Ds. P. van Dijkeschool afgewezen. Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft het Participatiefonds het door de stichting hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2007, beroep ingesteld. Het Participatiefonds heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2008, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. L. Vogelaar, werkzaam bij de Vereniging tot bevordering van schoolonderwijs op gereformeerde grondslag te Veenendaal, en het Participatiefonds, vertegenwoordigd door mr. H.P. Coppens, werkzaam bij het Participatiefonds, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 138, derde lid, van de Wet op het Primair Onderwijs (hierna: de WPO) worden op de bekostiging eveneens in mindering gebracht de kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet. De eerste volzin is niet van toepassing, indien de rechtspersoon, bedoeld in artikel 184, op een daartoe strekkend verzoek van het bevoegd gezag, voorafgaand aan het ontslag heeft ingestemd met het ten laste van die rechtspersoon brengen van de kosten van uitkeringen of suppleties als bedoeld in de eerste volzin. Ingevolge artikel 184, eerste lid, is het bevoegd gezag van een school onderscheidenlijk het bestuur van een centrale dienst aangesloten bij een door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan te wijzen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt waarborgen te bieden voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet ten behoeve van gewezen personeel. Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, stelt de rechtspersoon regels vast voor de behandeling, beoordeling en beantwoording van een verzoek van het bevoegd gezag onderscheidenlijk het bestuur van de centrale dienst als bedoeld in artikel 138, derde lid. 2.2. Het Participatiefonds is de in artikel 184, eerste en vierde lid, van de WPO bedoelde rechtspersoon. Het heeft voor het schooljaar 2006-2007 het "Reglement Participatiefonds voor het Primair Onderwijs voor het schooljaar 2006-2007" (hierna: het Reglement) vastgesteld. Het Reglement is in werking getreden op 1 februari 2006 en heeft betrekking op ontslagen die zijn of worden geëffectueerd per of na 1 augustus 2006. Het Reglement is voor onbepaalde tijd van kracht. 2.3. Ingevolge artikel 4.1 van het Reglement rust op het bevoegd gezag de verplichting in redelijkheid datgene te doen wat van het bevoegd gezag mag worden verwacht ter voorkoming van werkloosheid, respectievelijk om instroom in een werkloosheidsuitkering van betrokkene te voorkomen. Ingevolge artikel 4.2 vindt de toetsing trapsgewijs plaats. Eerst wordt de onvermijdbaarheid van het ontslag op grond van de door het bevoegd gezag aangegeven reden getoetst en vervolgens wordt de inspanning van het bevoegd gezag beoordeeld. Ingevolge artikel 4.4, voor zover thans van belang, wordt bij elke melding beoordeeld of aan het in artikel 4.1 gestelde is voldaan. Indien blijkt dat onvoldoende uitvoering is gegeven aan de activiteiten genoemd in het artikel dat op het ontslag van toepassing is, wordt het vergoedingsverzoek afgewezen. Omdat niet voor ieder soort ontslag eenzelfde inspanning kan worden verwacht, is bij iedere ontslaggrond zoals gesteld in de artikelen 7 tot en met 11, aangegeven aan welke eisen het bevoegd gezag dient te voldoen. Het Participatiefonds heeft de inspanningsverplichting in de categorieën I tot en met IV ondergebracht. De inspanningsverplichting bij ontslag uit een vast dienstverband is, wat betreft categorie IV-A (hulp bij behoud van werk, extern bij een ontslag uit een vast dienstverband), onderverdeeld in: 1 extern een passende functie zoeken (indien aangesloten, gebruik maken van een mobiliteitscentrum/arbeidspool, zoeken bij een ander bevoegd gezag, of buiten het onderwijs); en 2 (vervallen) 3 voormelding bij het Participatiefonds. De voormelding vindt uitsluitend plaats middels het formulier 'Voormelding dreigend ontslag' dat bij het Participatiefonds wordt aangevraagd; of 4 aanbieden van outplacement (outplacement vervangt de inspanningen 1 tot en met 3 van deze categorie). Activiteiten in het kader van de inspanningsverplichting worden uitsluitend in de beoordeling van een vergoedingsverzoek meegenomen, indien deze activiteiten hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de datum van ontslag. Ingevolge artikel 4.4.1, voor zover thans van belang, wordt van een inspanningsverplichting in alle gevallen schriftelijk bewijs gevraagd. Wat betreft categorie IV-A, onder 1, wordt als bewijsschrift onder andere geaccepteerd een afschrift van een brief waarmee het bevoegd gezag bij collega schoolbesturen informeert of er voor betrokkene een vacature voorhanden is, dan wel een afschrift van een gespreksverslag waaruit blijkt dat de dreigende werkloosheid van betrokkene aan de orde is gesteld in overlegsituaties met collega schoolbesturen. Indien gebruik wordt gemaakt van een mobiliteitscentrum of arbeidspool wordt als bewijsstuk geaccepteerd een afschrift van de inschrijving bij het mobiliteitscentrum of de arbeidspool. Wat betreft categorie IV-A, onder 4, wordt als bewijsstuk geaccepteerd een afschrift van de brief aan betrokkene waarin het aanbod tot het inschakelen van een outplacementbureau wordt gedaan. Ingevolge artikel 6.3 wordt een vergoedingsverzoek afgewezen, indien niet is voldaan aan het gestelde in artikel 4.4. Ingevolge artikel 9, aanhef en onder f, van het Reglement, voor zover thans van belang, kan ontslag op grond van ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een uitspraak van de kantonrechter een grond voor toewijzing van een vergoedingsverzoek zijn. Aan een ontslag op grond van dit artikel stelt het Participatiefonds bij ontslag uit een vast dienstverband als eis dat wordt voldaan aan de inspanningsverplichting van categorie IV-A. 2.4. Bij beschikking van 30 juni 2006, verzonden op 6 juli 2006, heeft de kantonrechter te Middelburg de arbeidsovereenkomst tussen de stichting en het betrokken personeelslid per 1 oktober 2006 ontbonden. 2.5. Bij het bestreden besluit van 23 oktober 2007 heeft het Participatiefonds de afwijzing van het vergoedingsverzoek van de stichting gehandhaafd. Hieraan heeft het Participatiefonds ten grondslag gelegd dat de stichting niet heeft voldaan aan de ingevolge artikel 4.4 van het Reglement, in samenhang met artikel 9, aanhef en onder f, op haar rustende inspanningsverplichting van categorie IV-A. De stichting heeft volgens het Participatiefonds geen schriftelijk bewijs van het aanbod tot outplacement overgelegd. Voorts is volgens het Participatiefonds niet gebleken dat de stichting extern een passende functie heeft gezocht. De voorlopige aanmelding in het kader van een aanvraag om subsidie voor zij-instroom van primair naar voortgezet onderwijs kan niet als activiteit in het kader van de inspanningsverplichting van categorie IV-A worden aangemerkt, omdat deze het gevolg is van inspanningen van de betrokkene zelf om elders een betaalde werkkring te vinden, aldus het Participatiefonds. 2.6. Niet in geschil is dat het ontslag van het betrokken personeelslid als onvermijdbaar kan worden aangemerkt en dat de voormelding dreigend ontslag heeft plaatsgevonden. 2.7. De stichting betoogt dat het Participatiefonds zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij niet heeft voldaan aan de vereiste inspanningsverplichting. In dit verband voert zij aan dat haar niet kan worden verweten dat zij geen schriftelijk bewijs van het aanbod tot outplacement heeft overgelegd, nu zij tijdens een mediationtraject mondeling een aanbod tot outplacement heeft gedaan. Zij stelt niet aangedrongen te hebben op outplacement, omdat het betrokken personeelslid wegens burn-out verschijnselen ziek thuis verbleef, geen gebruik wenste te maken van het aanbod tot outplacement en zelf een andere dienstbetrekking had gevonden. Voorts voert de stichting aan dat zij daarnaast pogingen heeft ondernomen om extern een passende functie voor het betrokken personeelslid te vinden, nu zij blijkens notulen van een bestuurvergadering een voorlopige aanmelding in het kader van een aanvraag om subsidie voor zij-instroom van primair naar voortgezet onderwijs heeft gedaan. 2.7.1. Niet in geschil is dat de stichting geen afschrift van een brief aan betrokkene waarin het aanbod tot het inschakelen van een outplacementbureau wordt gedaan, als bedoeld in artikel 4.4.1 van het Reglement met betrekking tot categorie IV-A onder 4, heeft overgelegd. De stichting heeft voorts geen schriftelijk bewijs van het beweerdelijk in het mediationtraject gedane mondelinge aanbod tot outplacement geleverd. Een mediationverslag waaruit dat aanbod zou kunnen blijken, is niet opgesteld. De door de stichting overgelegde verklaring van de mediator drs. L.H.J.M. van Opstal (hierna: Opstal) in zijn emailbericht van 19 december 2006 dat hij in een mediationtraject altijd outplacement als een potentiële oplossing noemt, is onvoldoende om aan te nemen dat in dit geval uitdrukkelijk door de stichting een aanbod tot outplacement is gedaan. De door de stichting eerst ter zitting genoemde, door de voorzitter van haar bestuur gemaakte notulen van het mediationgesprek van 28 juni 2006, waaruit volgens haar zou blijken dat een mondeling aanbod tot outplacement is gedaan, zijn niet als processtuk ingebracht, zodat deze reeds hierom evenmin als schriftelijk bewijs kunnen dienen. Uit het voorgaande volgt dat het Participatiefonds zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de stichting niet door middel van schriftelijk bewijs aannemelijk heeft gemaakt dat zij aan het betrokken personeelslid een aanbod tot outplacement heeft gedaan. Voor zover de stichting betoogt dat zij niet heeft aangedrongen op outplacement omdat het betrokken personeelslid, naar zij stelt, wegens burn-out verschijnselen ziek thuis verbleef, het beweerdelijk in het mediationtraject gedane mondelinge aanbod tot outplacement niet had aanvaard en zelf een andere dienstbetrekking had gevonden, kan dit niet tot een ander oordeel leiden. Deze omstandigheden laten immers onverlet dat de stichting het beweerdelijk gedane mondelinge aanbod tot outplacement na afloop van het mediationtraject alsnog schriftelijk aan het betrokken personeelslid had kunnen bevestigen, doch dit heeft nagelaten. 2.7.2. Nu niet is voldaan aan de inspanningsverplichting als bedoeld in categorie IV-A onder 4 van artikel 4.4 van het Reglement, welke de overige inspanningsverplichtingen van die categorie vervangt, ligt ter beantwoording voor de vraag of de stichting extern een passende functie heeft gezocht als bedoeld in categorie IV-A onder 1. Op het aanvraagformulier ten behoeve van het vergoedingsverzoek van de stichting is ingevuld dat de stichting geen hulp heeft geboden bij externe plaatsing, waarbij als reden is vermeld dat de betrokkene heeft aangegeven zelf actief een andere baan te gaan zoeken. Voorts kan uit het verslag van de hoorzitting worden afgeleid dat volgens de stichting aan de vereiste inspanningsverplichting als bedoeld in artikel 4.4 van het Reglement was voldaan, nu zij reeds de voormelding dreigend ontslag, zijnde één van de inspanningsverplichtingen van categorie IV-A, had gedaan. Anders dan de stichting betoogt, kan de voorlopige aanmelding in het kader van de subsidieaanvraag voor zij-instroom van primair naar voortgezet onderwijs niet als activiteit in het kader van de inspanningsverplichting van categorie IV-A onder 1 worden aangemerkt. Deze vooraanmelding ondersteunt de sollicitatie van het betrokken personeelslid en kan niet worden beschouwd als een inspanning van de stichting zelf om te voorkomen dat een beroep op een werkloosheidsregeling moet worden gedaan. Uit het voorgaande volgt dat het Participatiefonds zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat de stichting extern een passende functie heeft gezocht. 2.8. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het Participatiefonds zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij heeft voldaan aan de inspanningsverplichting als bedoeld in categorie IV-A van artikel 4.4 van het Reglement. Het Participatiefonds heeft de afwijzing van het vergoedingsverzoek van de stichting bij het besluit op bezwaar terecht gehandhaafd. 2.9. Het beroep is ongegrond. 2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat. w.g. Slump w.g. Bindels lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2008 85-505.